U bent hier

Dolhuysen

Het dolhuis of gekkenhuis was in vroegere tijden een inrichting voor opvang van geesteszieken. In de 15e eeuw ontstond door toenemende groei van de steden de behoefte de stadsbewoners te beschermen tegen gevaarlijke en onrustige mensen (geesteszieken, krankzinnigen). Het begrip krankzinnigheid werd daarbij overigens ruim genomen: alles wat buiten de gangbare (dat wil zeggen, wenselijke) omgangsvormen viel, werd al snel beschouwd als "krankzinnig": geesteszieken, lijders aan epilepsie, zwakzinnigen, mensen die asociaal gedrag vertoonden, oproerkraaiers, verslaafden, dementerenden, et cetera. De kans om levend uit een dolhuis te komen was klein.

Met de ontwikkeling van de medische wetenschap veranderde echter de visie op zorg voor psychiatrische patiƫnten. Rust en het verblijf in een natuurlijke omgeving zouden heilzaam zijn voor de geest. Veel dolhuizen werden krankzinnigengesticht en later een psychiatrisch ziekenhuis. Het oudste dolhuis in Nederland is het dolhuis Reinier van Arkel in 's-Hertogenbosch (1442). Het Willem-Arntszhuis in Utrecht (1461) had plaats voor geesteszieken en mensen met infectieziekten (in die tijd voornamelijk de pest). Dit dolhuis bestond uit zes kleinere huisjes, elk voorzien van een vaste krib met stro. Eenmaal per week werden deze huisjes schoongemaakt. Vier keer per jaar werden bewoners geknipt en geschoren door de chirurgijn, eventueel met hulp van de smidsknecht. De kleding van de bewoners was gestandaardiseerd: een rood baaien hansop, waarvan de broek, jas en kousen aan elkaar waren genaaid.

TIjdlijn afbeelding: 
Tijdlijn datum: 
zaterdag, 1 januari 1442